Voor de serie Blokboek Geschiedenis van Educatieve Uitgeverij Kinheim heb ik de teksten herschreven, waarbij de kenmerkende aspecten het uitgangspunt waren.
Julius Caesar
De eerste keer dat de bewoners van ons land kennismaakten met de Romeinen, was toen Julius Caesar met zijn legers orde op zaken kwam stellen. Hij kwam vanuit Italië richting het huidige Frankrijk, dat toen Gallia genoemd werd. Er woonden stammen die de Keltische taal spraken. Verder naar het noorden heette het gebied Belgica. Volgens Julius Caesar woonden hier de dapperste stammen.
Binnen een paar jaar had Julius Caesar de stammen in Gallia en Belgica verslagen. De veroveringen leverden hem veel goud en slaven op. De overwonnen stammen moesten ook belasting betalen met graan en vee. De meeste stammen besloten met de Romeinen samen te werken.
Toen Julius Caesar klaar was, ging hij terug naar
Rome. Hij wilde alleenheerser van het Romeinse Rijk worden. Van zijn soldaten kreeg
hij veel steun. Maar uiteindelijk werd hij door jaloerse en bange senatoren
vermoord. Zijn opvolger Augustus werd na een paar jaar keizer en dus wel alleenheerser.
Het Romeins legioen
De Romeinen versloegen hun vijanden dankzij sterke legers die zij legioenen noemden. Elk legioen bestond uit zesduizend man. Legaten en tribunen hadden de leiding over het legioen. De centurio gaven bevelen aan de legionairs. Verder waren er wachters, vaandeldragers en hoornblazers.Er reisden ook mannen en vrouwen mee die voor het eten zorgden of allerlei reparaties verrichtten. Mannen uit de overwonnen stammen konden als hulpsoldaat te paard dienen. Elk legioen had een nummer en naam. Het legioen X Gemina was lange tijd in Nijmegen gelegerd.
De uitrusting van een legionair bestond uit een tunica met daaroverheen een harnas van metalen ringetjes. Tegen de kou droeg men een wollen doek. Men liep op sandalen met spijkertjes in de zolen. Op het hoofd zat een metalen helm met wangbeschermers. Elke legionair had een rechthoekig houten schild, twee speren, een kort zwaard en een dolk. Ook had men een bord en beker bij zich om onderweg te eten en te drinken.
De legionairs leerden marcheren, zwemmen en
bevelen herkennen. Ook trainden zij zich in het werpen van een speer, het vechten met een
zwaard en leerden zij boogschieten.
Een legioen verbleef in een legerkamp. Was men onderweg, dan werd elke nacht een nieuw kamp gebouwd van tenten, met daaromheen een houten muur van palissaden. Bleef men ergens langer, dan bouwde men versterkte kampen. In ons land zijn in Nijmegen en Voorburg legerkampen gebouwd. De Romeinen noemden een legerkamp een castra. Een kleiner fort heette een castellum. Daarvan zijn in ons land op veel plekken resten gevonden.
Germaanse stammen
Na Julius Caesar zijn in ons land nieuwe stammen gekomen: de Bataven, de Cananefaten en de Taxandiërs. Ten noorden van de Rijn woonden de Friezen en de Chauken.
De meeste stammen werkten met het Romeinse leger samen. Die hulp konden de Romeinen goed gebruiken, want ze wilden ook het gebied aan de overkant van de Rijn veroveren. Bataven dienden met hun paarden als hulpsoldaat in het leger. Friezen hielpen een legioen langs de noordkust te varen om de Chauken aan te vallen.
Toch
lukte het de Romeinen niet om Germania, zoals zij het huidige Duitsland
noemden, te veroveren. De rivier de Rijn bleef de grens van het Romeinse Rijk.