Een nederzetting van Bandkeramiekers

Boerderijen

Nieuwkomers in het zuiden

De meeste mensen leefden nog als jager-verzamelaar toen de eerste boeren vanuit het oosten in ons land verschenen. Ze vestigden zich in de omgeving van de Maas, in Nederlands Limburg en in Belgisch Limburg, tot aan Frankrijk toe. De Bandkeramiekers, want zo noemen wij deze eerste boeren, woonden al tweehonderd jaar in Midden- en Oost-Europa. Deze mensen deelden dezelfde cultuur en hadden op grote afstand contact met elkaar. Ze woonden vooral in gebieden waar lössgrond te vinden was. Deze grond is makkelijk te bewerken en houdt het vocht vast, waardoor gewassen zoals graan er goed op kunnen groeien.
Misschien speelden jager-verzamelaars wel een rol bij het koloniseren van het gebied rond de Maas. Ze onderhielden contact met Bandkeramiekers langs de Rijn, door met hen met vuursteen te ruilen. In Zuid-Limburg konden de jager-verzamelaars dit vuursteen namelijk makkelijk vinden in de heuvels waar krijtrotsen aan de oppervlakte komen. Ook boden de jager-verzamelaars wellicht van tijd tot tijd een vrouw uit hun gemeenschap aan. Misschien om de goede contacten te bevestigen.

Bandkeramiek Nederzetting
Een nederzetting van Bandkeramiekers langs de rivier.
bron: Verleden Land, Amsterdam 1981. Illustrator: Bob Brobbel

Leven in nederzettingen

De Bandkeramiekers bleven zeker vierhonderd jaar in Zuid-Limburg wonen. Ze bouwden hun huizen op de vlakke hellingen, in de buurt van bos en vlakbij een beek of een rivier. Het voordeel hiervan was dat men altijd water in de buurt had, waar het vee kon grazen. Het bos was te gebruiken vanwege het hout en om er vruchten, noten en paddenstoelen te verzamelen. Ook werd er ook nog regelmatig in het bos gejaagd.
In een nederzetting stonden de huizen allemaal evenwijdig aan elkaar, in dezelfde richting. Tussen de huizen door liepen paden en soms was er rond de nederzetting een greppel gegraven. Dit gaf niet alleen de begrenzing van de nederzetting aan, ook zal dit het grazende vee buiten de nederzetting hebben gehouden, zodat het niet tussen de huizen door struinde.
Een nederzetting omvatte meestal zo’n vijf tot tien boerderijen bij elkaar en in elke boerderij woonde één uitgebreide familie met grootouders, ouders en kleinkinderen. Ook woonden er wellicht broers, zussen, ooms of tantes zonder eigen gezin bij de familie. Een boerderij bleef zo’n vijfentwintig jaar staan, waarna een klein stukje verderop een nieuwe boerderij werd gebouwd. Misschien was dat het moment dat de oudste zoon het hoofd van de familie werd en dat zijn ouders in zijn boerderij kwamen wonen. De ouderlijke boerderij werd misschien afgebroken, zodat het hout nog als brandstof te gebruiken was.
Het bouwen van een nieuwe boerderij gebeurde meestal in de winter, wanneer er weinig werk op te land te doen was. Iedereen in de nederzetting hielp mee. In het bos werden bomen gekapt om de stammen te gebruiken als palen. De dunnere boomstammen werden met repen boombast aan deze dikke palen vastgebonden, zodat het geraamte van de boerderij ontstond. Met gevlochten wilgentakken werden de wanden afgedekt en daarna met vochtige klei ingesmeerd. Als dit opgedroogd was, kreeg je een stevige muur waar koude wind niet meer doorheen ging. Aan de noordwestzijde plaatsten de Bandkeramiekers soms extra houten planken als wand. Misschien had dit met de heersende wind te maken. Om de boerderij af te bouwen, legden ze op een schuin aflopende dakconstructie van dunne stammetjes, riet of plaggen met schors neer. Zo bleef het binnen droog als het regende.
De boerderijen waren zo’n vijftien tot twintig meter lang en bestonden uit drie gedeelten. In het midden was het woongedeelte, want op deze plek brandde het vuur. Dit was ook de plek om warm te blijven, om te koken en te eten, kleine klusjes uit te voeren en om naar verhalen te luisteren. Aan de ene kant van het woongedeelte lag de voorraad voedsel, aan de andere kant was er misschien de plek voor de dieren. Zij stonden waarschijnlijk alleen binnen als het koud was in de winter.

Bandkeramiek Boerderij Bouwen
Iedereen hielp mee tijdens het bouwen van een boerderij.
bron: Verleden Land, Amsterdam 1981. Illustrator: Bob Brobbel

Akkers en weiden

De akkers die de Bandkeramiekers aanlegden waren niet groot, hooguit zo groot als een flinke moestuin. De grond werd met eenvoudige graafstokken en bijlhakken bewerkt, om daarna met granen als emmer, eenkoorn en dwergtarwe, of met tuinvruchten als erwt en linze in te zaaien. Ook verbouwden de boeren vlas met lijnzaad. De vlasstengels werden gebruikt om linnen van te spinnen, waarmee ze kleding en textiel maakten. Uit lijnzaad werd olie gemalen, wat ze gebruikten om te koken of misschien al brandstof voor olielampjes.
Op het grasland graasden de runderen, schapen en geiten, en in het bos scharrelden de varkens. Het vee werd voornamelijk gehouden voor het vlees en in mindere mate voor de zuivel. Melk werd waarschijnlijk niet gedronken, maar gebruikt om er een soort kaas van te maken. Verder gebruikten de Bandkeramiekers wol en huiden om kleding van te maken, of om te gebruiken in het woongedeelte van het huis. Ook botten waren geschikt om bijvoorbeeld allerlei gereedschappen van te maken.

Bandkeramiek Bomen Rooien
In het bos worden bomen gerooid voor nieuwe akkers.
bron: Verleden Land, Amsterdam 1981. Illustrator: Bob Brobbel

Bijlen en potten

Nieuwe gereedschappen

Vanwege hun levenswijze hadden de eerste boeren werktuigen en gebruiksvoorwerpen nodig die de jager-verzamelaars voor die tijd niet kennen. Voor het hakken van bomen en het bewerken van hout bijvoorbeeld gebruikten de Bandkeramiekers bijlen, dissels en wiggen van steen. Dit steen, dat via uitwisselingsnetwerken afkomstig was uit Midden-Europa, werd gepolijst en geslepen om het scherp te krijgen. Met de bijlen werden bomen gekapt en met de dissels werd het hout bewerkt. En als een flinke boomsam gespleten moest worden, dan gebruikten ze een wig.
Naast akkerbouw en veeteelt leefden de eerste boeren ook nog voor een deel van de jacht. Hiervoor gebruikten ze, net als de jager-verzamelaars, pijl en boog of speren. De pijl- en speerpunten, maar ook krabbers, boren en messen maakten de Bandkeramiekers van vuursteen, net als de sikkels waarmee ze bijvoorbeeld het graan oogsten.
Dat graan, of een ander gewas, werd vervolgens gemalen op een maalsteen, die van een ruw gesteente gemaakt was en uit twee delen bestond: een ligger en een loper. Op de ligger werd het graan gelegd en met de loper wreef men over het graan totdat het redelijk fijn geworden was. Doordat er steeds slechts een klein beetjes gemalen konden worden, was het zwaar en eentonig werk, dat vooral de vrouwen gedaan werd.

Bandkeramiek Graan Malen
Een maalsteen met een ligger en een loper om het graan te malen.
bron: hunebednieuwscafe.nl

Aardwerken voorraadpotten

Bandkeramiekers zijn vernoemd naar het aardwerk dat gevonden is op de plekken waar zij woonden. Dit aardewerk is versierd met diverse lijnen en vormen, wat Lineair Bandkeramiek wordt genoemd. In tegenstelling tot de boeren gebruikten de jager-verzamelaars nauwelijks aardwerken potten. Potten waren breekbaar en relatief zwaar om mee te sjouwen, zeker als je steeds verder trok.
De potten werden met de hand gemaakt van klei. Voordat die klei geschikt was om te gebruiken, werd deze vermengd met zand of gemalen steengruis. Dit zorgde ervoor dat de klei niet brak als de pot gebakken werd. Als de klei goed gekneed was, werd met rolletjes eerst de wand opgebouwd en vervolgens aan elkaar geboetseerd, zodat een gladde wand ontstond. Nadat de pot genoeg gedroogd was, werd er met een spatel van been of hout de versiering aangebracht. Tot slot werd de pot gebakken in een open vuur dat heet genoeg was.
Hoewel het niet zeker is, lijkt het erop dat de potten voornamelijk door vrouwen werden gemaakt.

Bandkeramiek Pot Versieren
Met een stuk van een gewei worden versieringen in de klei aangebracht.
bron: Limburgs Museum Venlo

Meer dan steen en aardewerk

De meeste vondsten uit de tijd van de Bandkeramiekers die gedaan worden, zijn van steen en aardewerk. Dit komt omdat deze materialen nauwelijks vergaan. De potten van de Bandkeramiekers die gevonden zijn, zien er meestal uit als halve bollen, zonder een plat voetstuk. Het zijn vooral voorraadpotten en kookpotten, maar ook zijn er drinkkommen en schalen gevonden. Deze laatsten waren echter dunner en breekbaarder, zodat er minder van overgebleven is.
Vaak zijn de potten versierd, hoewel de potten met dikkere wand meestal niet. Misschien waren dit de potten om mee te koken of om voorraden in te bewaren. Deze potten hebben dan ook een soort handvatten, handig om een volle pot met graan op te tillen. De potten die met de doden worden meegegeven, waren vaak het mooist versierd.
Hoewel steen en aardwerk belangrijke zijn, gebruikten de Bandkeramiekers ook andere materialen om werktuigen en gebruiksvoorwerpen van te maken. Helaas is daarvan weinig in de loop van tijd overgebleven. Hout werd het meest gebruikt, bijvoorbeeld om huizen mee te bouwen, maar ook voor graafstokken waarmee de akkers werden bewerkt. Daarnaast werden stenen bijlen in een houten steel gebonden en werd hout gebruikt voor de wanden van een waterput of drinkbak. Misschien maakten de Bandkeramiekers er ook constructies mee, waarop ze vlas of wol weefden.
Huiden van runderen werden na de slacht schoongemaakt met stenen krabbers en geprepareerd tot leer. Leer is een stevig, sterk en soepel materiaal waarvan lappen, kleding en schoeisel van gemaakt kon worden. Met deze lederen huiden konden ook de slaapplekken aangekleed worden. Net als wol, dat waarschijnlijk gebruikt werd voor kleding of als warme deken.
Been van botten of een gewei werden gebruikt om bijvoorbeeld een handvat voor een stenen mes te maken, of een spateltje om versiering in aardewerken potten te tekenen. Verder gebruikten de Bandkeramiekers wilgen, planten en vezels om bijvoorbeeld manden van te vlechten, en nog allerlei materialen waarvan we niets teruggevonden hebben.

Bandkeramiek Pap Maken

Potten van aardewerk werden gebruikt om graanpap in te koken.
bron: hunebednieuwscafe.nl

Sporen in de grond

Veranderend landschap

In de tijd dat er alleen jager-verzamelaars rondliepen, gingen de veranderingen langzaam. Dat kwam onder andere omdat jager-verzamelaars weinig drang hebben om hun omgeving aan te passen aan hun situatie. Voor hen was het belangrijk om het evenwicht in de natuur te handhaven. Ze zorgden er dan ook voor dat er niet veel te veel gejaagd en verzameld werd. Na een tijdje trokken ze weg uit een gebied, zodat de natuur zich kon herstellen. De eerste boeren, die gebonden waren aan een plek, pasten hun omgeving juist wel aan en verstoorden daardoor veel meer het evenwicht in de natuur. Maar gelukkig ging dat niet zo hard als in onze tijd.
De Bandkeramiekers bijvoorbeeld kapten grote hoeveelheden hout voor de bouw van hun huizen en om akkers aan te leggen. Daarbij werd de grond waarop akkers waren aangelegd, na een paar oogsten onvruchtbaar zodat er een stukje verderop opnieuw een nieuwe akker werd aangelegd. Op de oude akker graasde vervolgens het vee, waardoor het bos zich daar niet meteen kon herstellen. Zo lang de Bandkeramiekers op een plek bleven wonen, verdween langzaamaan steeds meer bos en daarmee ook de jachtgebieden, waarvan de jager-verzamelaars leefden.

Bandkeramiek Jagers Verzamelaars
Vanaf de midden-steentijd trokken jager-verzamelaars door ons land.
bron: Verleden Land, Amsterdam 1981. Illustrator: Bob Brobbel

Een pot als grafgift

De Bandkeramiekers gebruikten verschillende soorten potten, echter alleen de potten met dunne wanden werden versierd. Op deze wanden tekenden ze golven, zigzaglijnen, spiralen en bogen. In de loop van de tijd veranderden deze versieringen zodat achteraf te bepalen is wanneer de pot ongeveer werd gemaakt. De eerste potten hadden enkel eenvoudige golvende lijnen, maar daarna werden de lijnversieringen drukker en tot slot werden de vlakken tussen de lijnversieringen, met ingestoken putjes en korte streepjes opgevuld. Mogelijk werden de versieringen ook nog gekleurd met fijn, wit gruis van botten, met oker uit zandsteen of met zwart houtskool. Zo was de versiering extra goed te zien.
De versierde potten werden met zorg gemaakt en zijn meestal meegegeven in het graf. Wat er in de pot werd gedaan is niet bekend, maar misschien werd er voedsel meegegeven. Naast een aardewerken pot, kregen de mannen meestal een bijl, een dissel of pijl met boog mee, terwijl de vrouwen vooral een maalsteen en sieraden van schelpen of kralen meekregen.
Hoewel jager-verzamelaars hun doden ook begroeven en grafgiften meegaven, waren de eerste boeren meer geneigd om hun graven te markeren met stenen of andere ‘gedenkstenen’. Misschien zetten de Bandkeramiekers een houten paal bovenop het graf, maar daar is niets van teruggevonden.

Bandkeramiek Versieringen
Aardewerken potten met versieringen die meegegeven werden als grafgiften.
bron: Rijksmuseum voor Oudheden, Leiden

Een zwaar leven

Bandkeramiekers hadden meestal voldoende voedsel beschikbaar, waardoor er meer mensen gevoed konden worden. Er werden dus ook meer kinderen geboren. Jager-verzamelaars moesten hun baby’s altijd meedragen als ze verder trokken. Er werden dan ook pas weer baby’s bij hen geboren als de kinderen groot genoeg waren om zelf te lopen. Bij de eerste boeren daarentegen konden de moeders sneller achterelkaar baby’s krijgen, want zij hoefden er tenslotte minder mee rond te sjouwen. Het aantal boeren groeide daarom sneller dan het aantal jager-verzamelaars. Maar voor een groeiende bevolking was ook steeds weer nieuwe landbouwgrond en nieuwe nederzettingen nodig. Dit ging veelal ten koste van het gebied van de jager-verzamelaars.
En hoewel er meestal voldoende voedsel bij Bandkeramiekers was, was het minder gevarieerd dan bij de jager-verzamelaars. De Bandkeramiekers aten min of meer elke dag hetzelfde: ze aten namelijk vooral graan wat hun gebit aantastte. Daarbij kon een oogst mislukken waardoor er hongersnood uitbrak. In zo’n situatie konden de Bandkeramiekers niet meteen wegtrekken naar voedselrijke gebieden, zoals de jager-verzamelaars dat deden. Ze verlieten dan de grond waar ze geboren waren en waar hun voorouders geleefd hadden. Dat deden ze niet zomaar. Bandkeramiekers moesten veelal ook harder werken voor hun voedsel. Er moest gezaaid worden, de akker moest onderhouden worden en uiteindelijk moesten de gewassen geoogst worden. En er moest vee gefokt, verzorgd en geslacht worden. De Bandkeramiekers hadden dan ook dankzij dat harde werken veel meer last van lichamelijk ongemak, zoals vergroeide wervels door het eentonige werk van draaien aan de maalsteen. Daarnaast zorgde het vee of ongedierte ervoor dat er allerlei ziektes overgedragen werden.
Al met al leek het voor jager-verzamelaars helemaal niet aantrekkelijk om boer te worden. Toch hebben zij uiteindelijk ook hun manier van leven aangepast. Er gingen echter nog duizenden jaren overheen voordat het zover was. Dat de Bandkeramiekers ooit hadden geleefd, was toen iedereen alweer vergeten.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *