Voor de serie Blokboek Geschiedenis van Educatieve Uitgeverij Kinheim heb ik de teksten herschreven, waarbij de kenmerkende aspecten het uitgangspunt waren.
Dijken
De bewoners van ons land die langs de kust of langs de rivieren woonden, hadden steeds meer last van het water gekregen. In de loop van eeuwen was het land gedaald en werd het regelmatig overstroomd door water. Om zich te beschermen tegen het water, bouwden de bewoners dijken. Boeren werkten samen, want voor het bouwen van een dijk was veel grond nodig en veel handen maakten het werk licht. Tussen de weilanden groef men sloten en vaarten, zodat het water afgevoerd kon worden na een regenbui. Om het water af te voeren, bouwde men molens. Met een molen kon namelijk het water omhoog gepompt worden.

Overstromingen
Helaas stroomde het land nog regelmatig over want tegen grote stormen was men niet opgewassen. Delen van Zeeland verdwenen op deze manier in zee.
Eén van de grootste overstromingen was de Sint Elizabethsvloed in het jaar 1421. Dertig dorpen in de buurt van Dordrecht kwamen toen onder water te staan. De bewoners vluchtten weg en men kon niet meer terugkeren. Tegenwoordig ligt hier het natuurgebied de Biesbos.
In andere delen van Holland ontstonden in de loop van de tijd grote plassen zoals de Beemster, de Purmer, de Schermer en de Wormer. Ook Friesland had last van overstromingen.
Nu kon je met dijken en molens niet alleen het land beschermen, je kon er ook land mee winnen. In het begin van de 17e eeuw wilden Amsterdamse ondernemers met molens het water uit de Beemster leegpompen. Het nieuwe land wilden zij aan boeren verkopen, die er groenten op gingen verbouwen voor de inwoners van Amsterdam. Een goed plan.
Leeghwater
Jan, zoon van molenaar Adriaan uit de Rijp, bedacht een manier waarop de Beemster leeggepompt kon worden. Hij noemde zich daarom Leeghwater. Als uitvinder bedacht hij eerst een manier om de bovenkant van de molen, de kap, te laten draaien. Zo kon je de wieken altijd met de wind meedraaien.
Een andere uitvinding van hem was om drie of vier molens achter elkaar te zetten. Dit noem je een molengang. Op deze manier kon met een scheprad het water wel vijf meter omhoog gebracht worden.
In 1607 werd om de Beemster heen eerst een dijk aangelegd en een ringvaart gegraven. Leeghwater liet daarna molens bouwen, zodat op een groot aantal plekken een molengang ontstond. Die molens maalden dag en nacht het water omhoog. Helaas brak halverwege een dijk door en moest men weer opnieuw beginnen, maar na vijf jaar was het toch gelukt. De Beemster was de eerste droogmakerij.
Met een liniaal werd het nieuwe land in rechte stukken verdeeld. Er werden boerderijen gebouwd en wegen aangelegd. Ook kochten rijke Amsterdammers een stuk land. Men ging er zomers wonen, want de stad was dan te warm en stonk nog erger dan normaal. In de Beemster kon men zo op adem komen.
Omdat het zo’n succes was, werden ook de andere plassen ten noorden van Amsterdam drooggelegd. Inpolderen noem je dat. Veel plekken in ons land zijn op deze manier teruggewonnen van het water en de Beemster is nu wereldberoemd.
