Voor de serie Blokboek Geschiedenis van Educatieve Uitgeverij Kinheim heb ik de teksten herschreven, waarbij de kenmerkende aspecten het uitgangspunt waren.
Germaanse stammen
De Romeinse legioenen bleven ruim twee eeuwen. Steeds vaker werden legionairs uit ons land weggehaald en naar andere delen van het rijk gestuurd. De castella langs de rivier werden steeds minder goed bewaakt. Ondertussen waren aan de overkant van de Rijn nieuwe Germaanse stammen komen wonen. Men noemde ze Saksen en Franken.
Vanaf het jaar 350 nemen de Franken het zuiden van ons land in bezit. De Bataven en de Taxandiërs die er woonden, zullen langzaam Frankisch geworden zijn.
De christelijke kerk had het Romeinse stadsbestuur overgenomen. Clovis was de eerste Frankische koning die zich in het jaar 496 zich liet dopen en daarmee christelijk werd. Op deze manier werkte Clovis samen met de kerk en werd hij een machtige koning. De kerk en bisschoppen kregen een belangrijke plaats in het Frankische rijk.
Karel de Grote
In het jaar 768 werd opnieuw een sterke man koning van de Franken. Zijn naam was Karel de Grote. Hij veroverde het oostelijke deel van ons land en een groot deel van het huidige Duitsland. Daar woonden de Saksen.
Toen Karel in het jaar 800 in Rome was, werd hij door paus Leo tot keizer gekroond. Zo werd Karel een opvolger van de Romeinse keizers. Het leek alsof het oude Romeinse Rijk opnieuw bestond. Na hem heersten meer dan duizend jaar Roomse keizers in Europa, al waren die niet allemaal zo machtig als hij.
Leenstelsel
Karel had mannen om zich heen die hij kon vertrouwen. Deze mannen had hij nodig als hij op oorlogspad wilde gaan. Als dank hiervoor kregen deze edele vertrouwelingen een gouw in leen. Een gouw is een gebied met landgoederen en boeren, die een deel van hun oogst afstaan aan de edelen. De leenmannen die een gouw in leen kregen, werden graaf of hertog genoemd. Zij mochten het gebied besturen en over de bevolking rechtspreken.
Karel de Grote reisde van gouw naar gouw om te kijken hoe zijn rijk erbij stond. Als hij langskwam moest men ervoor zorgen dat er een burcht met voldoende voorraad beschikbaar was om te verblijven. Burchten heetten in die tijd paltsen. Hij kwam natuurlijk niet alleen, maar met een groot gevolg van ridders, hofdames en dienaren. Karel kwam het liefst op de palts van Aken. Daar is hij uiteindelijk ook begraven. Karel kon niet in alle gouwen langskomen. Om contact te houden met zijn vertrouwelingen, zond hij zendgraven uit. Zij namen boodschappen mee en brachten bij terugkomst verslag uit.