Voor de serie Blokboek Geschiedenis van Educatieve Uitgeverij Kinheim heb ik de teksten herschreven, waarbij de kenmerkende aspecten het uitgangspunt waren.
Brons
Zo’n vierduizend jaar geleden verschenen voorwerpen van brons in ons land. De meeste gereedschappen werden nog van steen gemaakt, maar steeds meer werden ze vervangen door bronzen gereedschappen. Die zijn namelijk lichter en beter in gebruik. Behalve bijlen, sikkels, beitels en messen kon men uit brons ook sieraden maken of wapens: zwaarden, dolken en speerpunten.
Brons werd gemaakt door koper en tin met elkaar te mengen. Hiervoor was heel heet vuur nodig om het metaal te laten smelten. Het gesmolten metaal werd voorzichtig in een mal gegoten. Als het afgekoeld was, werd de mal opengebroken en kwam het gegoten voorwerp tevoorschijn. Koper en tin werden niet in ons land gevonden, maar uit andere gebieden meegenomen door een rondtrekkende smid.
Later maakte zo’n smid ook gereedschappen van ijzer. IJzer is sterker dan brons en wordt niet gesmolten, maar gesmeed. Met een hamer slaat men het ijzer in een vorm. IJzer vergaat snel en daarom zijn er minder voorwerpen van ijzer gevonden dan van brons.
Een rondtrekkende smid ging van nederzetting naar nederzetting en maakte ter plekke wat men nodig had. De gereedschappen die hij maakte, ruilde hij voor eten en drinken, een slaapplek of een ander mooi voorwerp. Dat voorwerp gebruikte hij in een ander gebied om het voor koper, tin of iets anders te ruilen.
Ruilhandel
In de prehistorie kende men nog geen geld. Men ruilde voorwerpen met elkaar. Bij de plaats Oss werd een aantal scherven gevonden van een pot die gemaakt was van zeeklei. De pot bleek gebruikt te zijn om zout in te vervoeren. Vermoedelijk werd het zout geruild.
Boeren aan zee hielden voornamelijk vee, maar hadden ook graan nodig. Om dat te krijgen, ruilden ze zout voor graan. Het zout werd gebruikt om voedsel op smaak te brengen en om het voedsel langer te bewaren.
Rooftocht
Soms gingen mannen op rooftocht bij andere nederzettingen om bronzen voorwerpen te verkrijgen. Men moest zich verdedigen tegen deze indringers en nederzettingen begonnen samen te werken. Nederzettingen in een gebied vormden samen een stam. Men sprak bijvoorbeeld dezelfde taal of men kende dezelfde verhalen. Dappere mannen beschermden de vrouwen en kinderen van de stam. Ze werden steeds belangrijker. Uit hun midden kozen de mannen een leider.