Voor de serie Blokboek Geschiedenis van Educatieve Uitgeverij Kinheim heb ik de teksten herschreven, waarbij de kenmerkende aspecten het uitgangspunt waren.
Denkers
Kloosterscholen bestonden al heel lang. In de 15e en 16e eeuw richtten stadsbesturen voor hun stad een Latijnse school op. Deze waren vooral bedoeld voor jongens van de rijke poorters. Zij moesten goed kunnen lezen en schrijven om klerk, advocaat of boekhouder te worden. Voor boekhouder moest je natuurlijk ook goed kunnen rekenen. Deze beroepen waren steeds meer nodig om handelaren en het stadsbestuur, of de hofhouding van de vorst, bij te staan.
In de hoogste klassen van de Latijnse school werd alleen Latijn gesproken. Deze oude Romeinse taal sprak men al eeuwen in de kerk. Ook de meeste boeken en geschriften waren in het Latijn geschreven. Het was een taal die alle geleerden in Europa kenden. Net zoals nu door veel mensen Engels wordt gesproken. Erasmus en Maarten Luther hadden ook op de Latijnse school gezeten.

Uitvindingen
De geschriften van Erasmus en Maarten Luther, maar ook die van Willem van Oranje, werden door steeds meer mensen gelezen. Het was namelijk makkelijker geworden om veel boeken en pamfletten tegelijk te drukken. In de eeuwen daarvoor werden boeken overgeschreven door monniken, maar dankzij de uitvinding van de drukpers kon men van een boek in één dag wel honderd exemplaren maken. Waarschijnlijk was de Duitser Johannes Guttenberg de eerste drukker die ontdekte dat je met losse letters kon werken. In ons land was de Haarlemmer Laurens Janszoon Coster de eerste die deze nieuwe techniek als gebruikte.
Een ander nieuw beroep in die tijd was kaartenmaker. Doordat nieuwe gebieden ontdekt werden, had men steeds betere kaarten nodig. Op de eerste zeekaarten stond alleen de Middellandse zee afgebeeld. Later kwamen er ook kaarten van de Noordzee en de Atlantische oceaan. Op de kaarten stonden vooral de havens langs de kust afgebeeld. Ook tekende men kompaslijnen, waarmee een schipper de richting kon bepalen.
In de loop van de 16e eeuw werden de kaarten steeds gedetailleerd. Ook ging men stadsplattegronden maken en landkaarten van elk gewest. Dit was handig als je met het leger door het land moest trekken. Abraham Ortelius was een bekende kaartenmaker uit Antwerpen. Jacob van Deventer heeft alle steden uit zijn tijd in kaart gebracht. Deze stadsplattegronden kun je nog steeds bekijken.
Schilders
In Italië waren de kerken altijd al beschilderd geweest met afbeeldingen van heiligen of met verhalen uit de bijbel. Dit soort schilderingen noemde men fresco’s. Naast de kerk, begonnen rijke Italianen ook kunstschilders in dienst te nemen. Zij moesten bijvoorbeeld een portret van hun heer maken zodat iedereen kon zien hoe succesvol men was. Ook lieten zij hun huizen mooi inrichten met kunst.
In Vlaanderen, waar veel Italiaanse bankiers en kooplieden woonden, kregen veel kunstenaars ook opdrachten. Maar de belangrijkste opdrachtgever hier was de Bourgondische hertog Filips de Goede. Hij nam kunstenaars in dienst om zijn hof te verfraaien. Naast schilders kregen ook beeldhouwers en componisten opdrachten om kunst voor de hertog te maken. Men noemt deze kunstenaars Vlaamse Primitieven. Jan van Eijck en Rogier van der Weijden zijn de bekendste kunstschilders uit die tijd.
