Voor de serie Blokboek Geschiedenis van Educatieve Uitgeverij Kinheim heb ik de teksten herschreven, waarbij de kenmerkende aspecten het uitgangspunt waren.
Specerijen uit het oosten
Sinds de 13e eeuw brachten Italiaanse kooplieden specerijen, zijde en andere bijzondere handel naar Europa. Zij kochten deze luxe producten uit India en China van handelaren uit het Midden-Oosten. Maar in de 15e eeuw waren Portugese schepen langs de kust van Afrika op zoek gegaan naar nieuwe handel. Op een aantal plekken bouwden ze forten waar hun schepen konden aanleggen. Ze gingen steeds een stukje verder totdat in 1488 het zuidelijkste puntje van Afrika werd ontdekt. Als men verder oostwaarts zou varen, kwam men vanzelf in India en China aan. Dat was een aantrekkelijk idee.
De Italiaanse zeevaarder Columbus had een ander idee. Hij wilde westwaarts varen om India en China te bereiken. Voor zijn ontdekkingsreis kreeg hij steun van de Spaanse koning en koningin. In 1492 voer hij met drie schepen de Atlantische Oceaan over en ontdekte een land, waarvan hij dacht dat het India was. Het bleek later een nieuwe werelddeel te zijn: Amerika. De Portugees Vasco da Gama ontdekte in 1498 het echte India. Vanaf dat moment begonnen schepen uit Europa alle wereldzeeën te ontdekken. Want ook Engelse, Franse en Nederlandse schepen voeren naar Azië en Amerika om in contact te komen met andere gebieden en hun bewoners. In Europa leerde men daardoor nieuwe producten kennen zoals aardappels, cacao, koffie, thee en tabak. Dankzij de handel in oost en west werden deze producten over de hele wereld verspreid.
Antwerpen
Rond het jaar 1500 waren Vlaanderen en Brabant nog steeds de rijkste gebieden van de Nederlanden. De meeste schepen en handelaren voeren niet meer naar Brugge, maar naar Antwerpen. Italiaanse handelaren, die eerst naar Brugge gingen, kwamen minder vaak naar ons land toe dan vroeger. Het waren juist Portugese handelaren die met specerijen, suiker en goud naar Antwerpen kwamen. Verder brachten Engelse schepen wol en laken, Spanjaarden kwamen met wijn en zilver. Duitse Hanze handelaren voerden graan in en Hollandse schippers verkochten er haring en bier.
De haven van Antwerpen, die aan de Schelde lag, was goed te bereiken voor de nieuwe grote zeeschepen. Het stadsbestuur zorgde er voor dat de schepen makkelijker geladen en gelost konden worden. Er werden voldoende pakhuizen gebouwd en men lokte buitenlandse handelaren met goedkopere belastingen dan in Brugge. Zo groeide Antwerpen uit tot het centrum van de wereldhandel. Er was veel werk in Antwerpen. In veel werkplaatsen werd laken gemaakt. Daar waren wolververs en wevers bezig met het verwerken van de wol. Kleermakers maakte er kleding van, want als je goede kwaliteit nodig had, moest je in Antwerpen zijn. Naast het laken kwamen er ook andere stoffen die gebruikt werden voor kleren, zoals zijde en linnen. In veel steden, maar ook op het platteland in de Nederlanden, groeide de bevolking en kregen de mensen het beter dan voorheen.