Beijerlandse bronnen (4)

Sinds een tijdje ben ik bezig met genealogisch onderzoek naar mijn familie waarvan ik regelmatig verslag zal doen.

De familie van Teunis Leendertsz is op zijn minst driemaal in Oud Beijerland geweest. Maar of Teunis met Jannigie Willemsdr bij de Nieuwerkerkse familie is geweest, is niet bekend. Wel verbleef hun zoon Willem Teunisz in de eerste jaren van zijn huwelijk met Maria Jansdr Bredeveld in Brielle of Rockanje. Zij huwden echter in Oud Beijerland. Ook kleinzoon Jan Willemsz heeft zijn jonge volwassen jaren buiten Oud Beijerland doorgebracht. Hij woonde namelijk ten tijde van zijn huwelijk met Anna Reiniersdr Laheij in Maassluis, maar keerde een aantal jaren later weer terug. Zijn broer Teunis Willemsz heeft zich uiteindelijk permanent in Maassluis gevestigd.
In ieder geval mag aangenomen worden dat men regelmatig heen en weer pendelde tussen de eigen woonplaats en Oud Beijerland.

Een betrouwbare lijndienst

Nu was reizen in de 17e en 18e eeuw niet eenvoudig. Wegen waren smal en nauwelijks meer dan een karrenspoor waar twee wagens met moeite elkaar konden passeren. Daarnaast zorgde menig regenbui ervoor dat men vast kwam te zitten in de modder. Als men van de ene plaats naar de andere plaats wilde gaan, kon men beter over het water varen.
Vanaf het midden van de 17e eeuw was er een goed netwerk van trekschuiten ontstaan in Holland. Deze trekschuiten voeren op gezette tijden tussen de grote steden en vormden een betrouwbaar lijndienst voor passagiers en marktlui met in- en uitstap langs de route. Het ging niet snel, maar op een comfortabele manier kwam men binnen een dag een heel eind. De trekschuit werd namelijk ‘gejaagd’ door een paard die over het jaagpad de schuit met een touw achter zich aantrok.
Amsterdam vormde uiteraard de spil in dit netwerk van waaruit de meeste Hollandse steden bereikbaar waren. De eerste verbinding met Haarlem kwam in 1631 tot stand. Maar ook tussen de andere steden voeren trekschuiten over soms speciaal aangelegde vaarten of aangepaste rivierlopen. Zo werd Haarlem met Leiden verbonden, waar men verder naar Den Haag, Delft en Rotterdam kon gaan. Amsterdam was met Utrecht en Gouda verbonden alsmede met de noordelijk gelegen steden als Hoorn en Alkmaar. Opmerkelijk is dat er in de driehoek Gouda, Rotterdam en Dordrecht geen verbinding voor de trekschuit tot stand is gekomen.

Tussen platteland en stad

Trekschuiten waren in de eerste plaats gericht op passagiers en hoewel iedereen gebruik kon maken van de veerdiensten, waren het toch vooral kooplieden en regenten die zich voort lieten glijden. Als er geen trekschuitdienst voor handen was, kon men gebruik maken van de beurtschepen. Deze voeren net als trekschuiten op gezette tijden en langs vaste routes, maar minder frequent.
Beurtschepen waren al aan het einde van de 15e eeuw ontstaan en vervingen de zogenaamde ‘wilde vaart’ waarbij een schipper pas uitvoer als zijn schip volledig geladen was. Beurtschepen waren echter vooral gericht op vracht, maar hadden ook altijd plaats voor passagiers. Daarnaast vormden de beurtschepen ook het regionale verkeer tussen het platteland en de steden. Het ging daarbij vooral om landbouwproducten of turf, waardoor men hier ook wel over marktschepen spreekt. Het netwerk van de beurtschepen was om deze reden fijnmaziger dan dat van de trekschuiten.

Beijerlandse beurtschippers

Vanuit Oud Beijerland voer in de 18e eeuw – maar waarschijnlijk al veel eerder – elke week op verschillende dagen een beurtschip naar Rotterdam of naar Dordrecht. Vanwege het lossen en laden kwam men pas de volgende dag terug om daarna weer een dag later te vertrekken.
Om hoeveel schepen het precies gaat is niet duidelijk, maar het waren de Beijerlandse schippers zelf die deze diensten verzorgden. Het was dan ook de ambachtsheer van Oud Beijerland die de beurtschippers derhalve benoemde, wat hem waarschijnlijk een deel van de opbrengst opleverde. De schout en schepenen haalden eveneens een ‘duit uit het zakje’. 
De schippers moesten belasting betalen aan de rentmeester-generaal van ’s lands domeinen omdat de rivieren eigendom waren van ‘s lands bestuur. Daar stond wel tegenover dat de beurtschipper een belangrijke plaats in de dorpsgemeenschap innamen wat enige prestige opleverde. De dorpsgenoten waren immers voor het vervoer afhankelijk van hen en het zal daarom heel lucratief geweest zijn.

albert cuyp de maas bij dordrecht 1650
Albert Cuyp De Maas bij Dordrecht c. 1650 (National Gallery of Art, Washington)

Boven op het dek

Het schilderij van Albert Cuyp geeft een goed beeld hoe de verschillende generaties Schippers zich lieten vervoeren op een beurtschip. In het ruim van het schip ligt de vracht, op het dek zitten de passagiers.
De familie van Teunis Leenertsz zal vanuit Nieuwerkerk aan de IJssel wellicht eerst de straatweg tussen Gouda en Rotterdam hebben genomen. Deze was in 1680 gereed gekomen en geldt als één van de oudste verharde wegen van Holland. Misschien is men vervolgens per schip naar Dordrecht gereisd of direct naar Oud Beijerland. Vanwege de wachttijden bij het overstappen, zal het al gauw een tweedaagse reis zijn geweest.